Return to site

Evaluatie Wbfo en reactie MinFin (3)

Consequenties bonusplafond voor het vestigingsklimaat

 

Door: Constant van Tuyll

Naast de relatie tussen bonusplafond en risicobereidheid (zie het tweede deel van deze blogpost), zijn de onderzoekers nagegaan of het bonusplafond negatieve consequenties heeft voor het aantrekken en behouden van personeel. Een van de onderzoeken betreft een zogeheten vignettenexperiment waarbij de aantrekkelijkheid van Amsterdam ten opzichte van andere steden zoals Luxemburg en Frankfurt is onderzocht. Daarbij is door de onderzoekers rekening gehouden met andere relevante aspecten voor de keuze van financiële professionals (naast het bonusplafond) zoals de hoogte van het vast salaris, de kosten van levensonderhoud, gezondheidszorg, veiligheid en de mate van vervuiling in deze financiële centra.

Bij overige gelijkblijvende omstandigheden, blijkt de aantrekkelijkheid van Amsterdam voor financiële professionals aanmerkelijk toe te nemen bij verhoging van de maximale bonus van 20% naar 100%. Opvallend is dat de onderzoekers het in hun rapport hebben over een "significante toename" in aantrekkelijkheid, waar dit in de brief van de minister aan de Tweede Kamer is 'vertaald' in een "lichte vergroting" van de aantrekkelijkheid.

Op basis van data van het CBS hebben de onderzoekers daarnaast een empirische analyse verricht naar de arbeidsmobiliteit van gekwalificeerd financiële sector-personeel vanaf 1 januari 2016. Enerzijds is gekeken naar de arbeidsmobiliteit van en naar Nederland, anderzijds naar de arbeidsmigratie binnen Nederland, waarbij de financiële sector is onderverdeeld in bonusplafond - en niet-bonusplafondsectoren. Daar waar de internationale uitstroom in de genoemde periode niet lijkt te zijn toegenomen, constateren de onderzoekers dat de (verandering in de) uitstroom binnen Nederland significant hoger is vanuit bonusplafondsectoren dan vanuit niet-bonusplafondsectoren. Anders gezegd, internationaal gezien heeft het bonusplafond (nog) geen aantoonbare effecten op de uitstroom, maar binnen Nederland wel.

De onderzoekers maken hierbij de kanttekening dat er nog geen gegevens over 2017 beschikbaar zijn en het dus gaat om een relatief korte periode van één jaar. Dit maakt dat het nog niet mogelijk is vast te stellen of de over 2016 geconstateerde verhoging in uitstroom het begin is van een ontwikkeling of een eenmalige afwijking, aldus de onderzoekers. Wij kunnen ons in deze kanttekening vinden en menen dat het te vroeg is op basis van alleen deze CBS data harde conclusies te trekken. Waar we ons echter niet in kunnen vinden is dat in de genoemde brief aan de Tweede Kamer, uitsluitend op basis van deze kanttekening tot het algemene oordeel wordt gekomen dat het te vroeg is om de invloed van de Wbfo op het vestigingsbeleid te beoordelen. Dat lijkt ons gelet op de duidelijke uitkomst van het hierboven genoemde vignettenexperiment niet terecht.

Dit strookt bovendien niet met door diverse overheidsinstanties -- zoals de financiële toezichthouders (AFM en DNB), de gemeente Amsterdam en het NFIA (Netherlands Foreign Investment Agency) -- afgegeven signalen. Deze instanties hebben bij het ministerie aangekaart dat het bonusplafond wel degelijk een negatieve invloed heeft op het Nederlandse vestigingsklimaat. In het kader van de Brexit zijn door hen talloze gesprekken gevoerd met buitenlandse financiële ondernemingen (zo heeft het NFIA meer dan 70 financiële ondernemingen gesproken) waaruit juist is gebleken dat "het bonusplafond een grote zorg is" en "een belangrijk obstakel voor vestiging is" (aldus het evaluatierapport).

Afsluitend: blijkens de brief aan de Tweede Kamer kiest de minister ervoor het huidige bonusplafond van 20% niet te versoepelen. Daar mogen goede politieke redenen voor zijn, de bevindingen van de onderzoekers dwingen echter niet tot deze conclusie. Zo is vanuit het oogpunt van risicobereidheid (zie tweede deel van deze blogpost) een dergelijk streng bonusplafond geen noodzaak. De aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat lijkt bovendien juist gebaat bij een tegenovergesteld beleid.